Kinderlezingen

Kan iedereen topsporter worden?

Wetenschappelijk werk doe je in een labjas? Niks hoor, Maurice Maas, bewegingswetenschapper aan de UvA, trekt nog snel even een sportshirt aan. Want we gaan onderzoeken of iedereen topsporter kan worden, en daarbij moeten we natuurlijk flink bewegen!

voetballer.jpg

Vooraan in de zaal staan al wat benodigdheden voor de lezing: een indrukwekkend meetapparaat, twee ballen, een stapel ijzeren staafjes, potloodjes, papier én een bakje snoepjes. Een jongetje ziet ze meteen en kijkt er verlekkerd naar, maar hij moet nog even geduld hebben. Langzaam druppelt de zaal vol. Nog een beetje onwennig verdelen de kinderen zich over de ruimte. Het is deze keer in het auditorium, daar is lekker veel plek. Ouders mogen deze keer helaas niet mee naar binnen, vanwege corona.

Eerst maar even onderzoeken: wat is een sport? Maas heeft filmpjes meegebracht: een prachtig voetbaldoelpunt, de hele zaal juicht. Dan een paar mannen die met een drankje erbij in een cafe staan te darten. Het publiek is het met Maas eens: het eerste is sport, het tweede is meer een spelletje. Maar darten kán wel een echte sport zijn. Dat blijkt uit de volgende beelden. We zien Co Stompé, hij lijkt wel wat op Maas. Stompé is een professioneel darter, hij draagt wedstrijdkleding, er is een scheidsrechter bij, er zijn duidelijke regels. En de kinderen zijn het er over eens dat je veel moet veel trainen om te kunnen winnen. Dat maakt darten echt een sport.

Om een officiële sport te zijn, moet je aangesloten zijn bij het NOCNSF. Maas laat de lijst zien van officiële sporten. Voetbal en darten staat erbij. Sjoelen ook. 'Hoe zit het met e-sports?' wil een jongetje weten. 'Dat is nu nog geen officiële sport, maar dat kan het wel worden, het wordt steeds professioneler', legt Maas uit. Als voorbeeld van een sport die pas recent een officiële sport werd laat Maas een filmpje zien van iemand die op een skateboard bijzondere capriolen uithaalt. 'Prachtig vind ik, ik wou dat ik dit kon!', zegt Maas enthousiast.

DD539497.jpg
DigiDaan

Topsport
We hebben vastgesteld wanneer iets sport is, maar wanneer is het topsport? 'Dan hoor je bij de besten', zegt een meisje. 'Je zit aan de top van de sport.' Inderdaad. Je moet als topsporter veel trainen om prestaties op het hoogste niveau te halen. Zouden er veel topsporters zijn in Nederland? Een jongetje denkt een paar duizend. Hij heeft gelijk. Er zijn zo'n 5000 topsporters in Nederland. Dat klinkt misschien veel, maar als je rekent dat alleen de voetbal eredivisie al bestaat uit 18 teams van 20 mensen, dan kom je best snel aan die 5000 topsporters.

Maas doet een quizje om te laten zien hoe zeldzaam het beroep van topsporter is. De kinderen moeten steeds raden of er meer of minder mensen zijn die het andere beroep uitoefenen. Zo ontdekken we dat er iets meer piloten zijn (6000), minder treinmachinisten (3000) maar wel tien keer meer politieagenten en nóg weer veel meer meesters en juffen, wel meer dan 150.000!

Topsporters zijn dus toch behoorlijk zeldzaam. Dat komt omdat ze iets bijzonders kunnen. Ze zien er vaak ook heel bijzonder uit. We zien een foto van allerlei topsporters. Iej, roept iemand. Het valt op dat ze de meest uiteenlopende lichamen hebben: heel gespierd, of juist heel slank. Er staat een heel klein licht mannetje tussen, dat is een jockey, dat scheelt gewicht voor het paard om te dragen. En dan een paar hele lange mensen. 'Het lijken wel reuzen!', zegt een meisje. Dat zijn de basketballers, die kunnen dan makkelijker bij de basket. Toch hoef je niet altijd enorm lang te zijn om een professioneel basketballer te worden. Maas laat een foto zien van twee topbasketballers van de Washington bullets. De ene is 2.30m, de ander maar 1.60m. En toch speelden ze beiden op topniveau.

Dat je lichaam een rol speelt in de sport waar je goed in bent, blijkt wel uit de volgende afbeeldingen. Het zijn vier hardlopers. Twee ervan zijn klein en pezig, zij zijn van de duursport. De andere twee zijn gespierd en moeten juist explosief kracht kunnen leveren, het zijn sprinters. En ook bij de fietsers zie je goed het verschil, de sprinters hebben dikke gespierde benen, de lange-afstandsrenners dunne beentjes. Elke sport vraagt een ander lichaam. 

wielrenners.jpg
DigiDaan

Energie
En om sportieve prestaties te leveren heb je energie nodig. Maar hoeveel? Dat gaan we testen. Alle kinderen krijgen een snoepje. Een meisje wordt aangesloten op een apparaat dat heel precies kan meten hoeveel zuurstof ze gebruikt. Nu begrijp je waarom Maas zijn sportshirt aandeed: tijd voor actie! Tien keer door de knieën, rennen op de plaats, weer kniebuigingen, weer rennen. 'Hoger die knieën!' spoort Maas aan. Flink gestamp dreunt door de zaal. En de lijn in de grafiek die laat zien hoeveel zuurstof wordt opgenomen, gaat hard omhoog. Het meisje hijgt behoorlijk en verbruikt flink meer energie. Helaas is er iets mis met de apparatuur en kunnen we niet zien of deze sportieve prestatie genoeg was om de energie van het snoepje te verbruiken. Maar het geeft niet, experimenten die niet goed gaan, ook dat hoort bij wetenschap.

Iedereen heeft energie nodig om te kunnen leven, maar topsporters extra veel. Maas laat een foto zien van een bodybuilder, een sumoworstelaar en een wielrenner. Het vreemde is: ze eten ongeveer evenveel. Ze krijgen evenveel calorieën binnen. Er zit alleen verschil in wát ze eten. De wielrenner eet veel brood, zoetigheid, ontbijtkoek, havermout, pasta, yoghurt, groenten en fruit, heel koolhydraatrijk. De bodybuilder eet ook veel groenten en fruit, maar verder meer kwark, ei, eiwitshakes, vlees, melk. En de sumoworstelaar? Die zit er een beetje tussenin. 'En misschien drinkt hij ook wel veel bier: het is niet gezond, maar er zit wel veel energie in dus je wordt er lekker zwaar van', legt Maas uit.

Experimenteren
De kinderen hebben het behoorlijk warm gekregen van het bewegen. Gelukkig heeft je lichaam een manier om daar mee om te gaan: zweten. Om dat te demonstreren krijgt iedereen een klein hygiënisch doekje. Even uit de verpakking halen, over je arm wrijven en dan goed wapperen met je arm. 'Ja het voelt koud!' zegt een jongetje.

En we gaan meteen door met een ander kort experiment, nu over de spieren. Een jongetje mag een bal balanceren op de stang van een stofzuiger. Het lukt, applaus! Dan een heel zware bal van wel vijf kilo. Dat blijkt een stuk moeilijker. Maas legt uit waarom: spieren kunnen heel lichte dingen, zoals een dartpijl, heel precies gooien. Maar zware dingen, zoals die zware bal optillen en het dan nog nauwkeurig proberen te doen, dat is veel moeilijker. Daarom is gewichtheffen ook zo knap: dan moet je iets extreem zwaars heel precies optillen.

gewichtheffen jong.jpg

Snelheid, uithoudingsvermogen of kracht?
We hebben van alles geleerd over spieren, over energieverbruik en over het lichaam. Nu de grote test: zijn we zelf geschikt om topsporter te worden? En wat kunnen we dan het beste doen, een sport die vooral draait om snelheid, om uithoudingsvermogen of om kracht?

De kinderen krijgen een formulier waarop ze hun score bij kunnen houden. Het eerste experiment gaat over kracht. Iedereen krijgt een metalen staafje. Je moet je handen dicht tegen elkaar houden en dan het staafje proberen te buigen. Als het lukt, ben je heel krachtig. Lukt het niet, dan mag je je handen iets verder uit elkaar houden. Hoe verder je handen uit elkaar, hoe minder zwaar het is. De kinderen schrijven op hoe sterk ze zijn.

Dan de uithoudingsvermogen-proef. Iedereen moet op een denkbeeldige stoel gaan zitten. Kijken hoe lang je het volhoudt! 'Oh het brandt in mijn benen' zegt een jongetje. 'Ik voel niks' zegt een ander. Her en der wordt een beetje valsgespeeld. Maar ook deze uitkomst komt op het formulier.

De kinderen staan te springen om de laatste test uit te voeren, maar Maas wil eerst nog een tip meegeven: als je topsporter wil worden, bedenk dan dat het een beroep is en dat je er heel veel tijd mee kwijt bent. Dus het allerbelangrijkste is dat je iets doet dat je echt leuk vindt. En als je bij de allerbeste wil horen is het handig om iets te kiezen dat past bij je lichaam: een duursport, een krachtsport of een snelheidssport.

Hoe gaan we dat laatste punt - de snelheid- meten? Maas laat het zien: je zwiept met je handen naar achter, buigt door je knieën en springt dan met twee benen tegelijk zo ver mogelijk naar voren. Hoe ver je komt, blijkt een maat voor hoe goed je bent in snelheidssporten. Op weg naar buiten komen alle kinderen aan de beurt. Het ene kind springt 90 cm. Het ander 1.20 en er is zelfs iemand die 1.55m ver komt. De nieuwe Daphne Schippers?